



CHAMBER MUSIC WEESP

Katharine Dain & Sam Armstrong & het Ruysdael Kwartet
zaterdag 14 juni
20.00 uur - Van Houtenkerk
Musici:
Katharine Dain - zang
Sam Armstrong - piano
Het Ruysdael Kwartet:
Joris van Rijn - viool
Emi Ohi Resnick - viool
Gijs Kramers - altviool
Jeroen den Herder - cello
Speciale zomeractie: Neem iemand gratis mee! (dus twee kaarten voor de prijs van één).
Deze actie is alleen geldig voor dit concert en voor kaarten die gekocht worden vanaf 3 juni 2025
Kaarten ook te koop bij DA Drogist,
Nieuwstad 60, Weesp (alleen contant).
Onder voorbehoud van wijzigingen.
Programma
Berlioz: delen van Les nuits d'été
(zang en kwartet)
1. Villanelle
2. Le spectre de la rose
3. Sur les lagunes
6. L'ile inconnue
Lili Boulanger: delen van Clairières dans le ciel
(zang en piano)
1. Elle était descendue
4. Un poète disait
7. Nous nous aimerons tant
11. Parce que j'ai souffert
Chausson: Chanson perpetuelle
(zang, kwartet en piano)
Pauze
Barber: Hermit Songs
(zang en piano)
R. Strauss: Vier letzte Lieder
(zang, kwartet en piano)

Toelichting bij dit concert:
Hector Berlioz: Les Nuits d'été, voor zang en strijkkwartet -Villanelle -Le spectre de la rose -Sur les lagunes -L’Île inconnue Hector Berlioz (1803-1869) was één van de meest vooruitstrevende componisten van zijn tijd. Hij wist op originele manier symfonische muziek te verbinden met dramatische vertelling, en had daarbij een uitstekend gevoel voor orkestratie. Als “eerste Franse romantische componist” heeft hij grote invloed gehad op bijvoorbeeld Wagner en Liszt. Na vroege successen met zijn composities, werd hij naderhand in zijn eigen omgeving niet altijd gewaardeerd en begrepen. Des te meer succes had hij als muziekcriticus en als schrijver; internationaal werd hij ook geroemd als dirigent. Behalve zijn grote symfonische werken heeft Hector Berlioz veel vocale muziek geschreven: Vijf opera’s, veel dramatische koorwerken, en een twaalftal liederen. Met Les Nuits d’été deed Berlioz iets wat in de Franse muziek nog niet eerder was gedaan: een reeks liederen componeren als een samenhangende cyclus. Hij koos voor deze compositie zes gedichten van zijn buurman en vriend, de dichter Théophile Gautier, uit diens bundel La comédie de la mort. De liederen van deze cyclus vormen niet echt een thematische eenheid, maar ze zijn wel enigszins verbonden door het thema van liefde: onschuldig liefdesgeluk, verlangen, verlies, dood, ontrouw. Vier van de zes liederen zijn weemoedig van stemming, maar deze somber klinkende liederen worden omlijst door het vrolijke eerste lied (Villanelle), en het luchtig-ironische laatste lied (L’île inconnue). Villanelle is een verheerlijking van de lente, waarin de vederlicht klinkende muziek de vreugde van de lente illustreert: de komst van bloemen, de terugkeer van de vogels, alles nodigt uit tot wandelen in de opbloeiende natuur: hét seizoen voor verliefde mensen. In het weemoedige Le spectre de la rose, komt de geest van een roos, die een mooi jong meisje tijdens een bal droeg, haar elke nacht bezoeken. De roos neemt het meisje niet kwalijk dat ze hem geplukt heeft, waardoor hij is gestorven; hij zegt dat zelfs koningen jaloers op hem zullen zijn omdat hij haar borst heeft mogen sieren. Opvallend is de laatste regel, die als een soort recitatief gesproken wordt: hier citeert de roos zijn eigen grafschrift. De klacht van een zeeman, in Sur les lagunes, is donkerder. Het tempo is heel langzaam, maar wel wiegend als op golven, omdat het een zeeman is die zingt over zijn bittere verdriet om de dood van zijn geliefde. De laatste regel: Ah! sans amours, s'en aller sur la mer! wordt een paar keer – steeds zachter – herhaald: de muziek illustreert hoe de zeeman eenzaam wegvaart. l’Île inconnue is het luchtige slot van de cyclus: “Waar wil je heen varen in mijn boot, mooi meisje?”. Ze antwoordt: “Neem me mee naar de trouwe kust van een eiland van eeuwige liefde”. “Zo’n kust, m’n liefste, is in het land van de liefde nauwelijks te vinden.” Ook in dit lied illustreert de wiegende zes-achtste maat het deinen van een bootje op de golven. Oorspronkelijk componeerde Berlioz deze liederen voor zangstem en piano; de door hemzelf georkestreerde versie wordt het meest uitgevoerd. De liederen zijn in 2013 door componist Max Knigge gearrangeerd voor zangstem en strijkkwartet. Berlioz, vooral bekend vanwege groots symfonisch werk zoals bijvoorbeeld de Symphonie Phantastique, Damnation de Faust, en Harold en Italie, laat zich in Les Nuits d’été kennen als componist van een werk van grote intimiteit. Het arrangement voor stem en strijkkwartet door Max Knigge doet aan die intimiteit van de muziek alle recht. Lili Boulanger: Clairières dans le ciel, voor zang en piano -Elle était descendue -Un poète disait -Nous nous aimerons tant -Parce que j'ai souffert Lili Boulanger (1893-1918) was het zeer begaafde jongere zusje van componist en muziekdocent Nadia Boulanger. Deze heeft zich tot Lili’s vroege dood liefdevol bekommerd om haar jongere zuster die vanaf haar prille jeugd een heel zwakke gezondheid had. Al heel jong gaf Lili blijk van een uitzonderlijk muzikaal talent. Het belang van de composities die ze in haar korte leven publiceerde werd door tijdgenoten als Fauré en anderen volop erkend. In 1913 was Lili de eerste vrouwelijke componist die de Prix de Rome kreeg uitgereikt. In datzelfde jaar kreeg ze van haar vriend Miki Piré een gedichtenbundel van Francis Jammes (1868-1938), Tristesses. Centraal thema in deze gedichtenbundel vol nostalgie is het verdriet om een verloren liefde, uitgedrukt aan de hand van symbolen uit de natuur, zoals bloemen en vogels, of van landschappen of objecten die een speciale herinnering of emotie oproepen. Lili Boulanger was erg onder de indruk van deze poëzie. Volgens biograaf Léonie Rosenstiel identificeerde zij zich sterk met de vrouwelijke persoon in de gedichten. Ze koos er dertien voor een liederencyclus. Ze veranderde – met toestemming van de dichter – de sombere titel van Jammes voor een wat lichter gestemde titel: Clairières dans le ciel (Open plekken in de hemel). In haar toonzetting werden Jammes’ treurige gedichten over een verloren liefde, verlangen en sterfelijkheid tot een verzameling bedwelmende muzikale momenten vol diepgevoelde emotie. Deze cyclus wordt algemeen beschouwd als een toppunt van Franse liedkunst. Ongetwijfeld besefte Lili Boulanger dat zij niet lang meer te leven had, en gaf ze in deze liederen uitdrukking aan dat besef. Boven het eerste lied van de cyclus schreef ze dat de melodieën gezongen moesten worden “… met het gevoel van oproepen van een verleden dat vol frisheid is gebleven". De selectie van vier liederen die vandaag te horen zijn begint met het moment van de ontluikende liefde in een teder openingslied Elle était descendue. In het volgende Un poète disait (deel 4 van de cyclus) wordt het idee opgeroepen van liefde als een onuitputtelijke bron van inspiratie en creativiteit, die de dichter vergelijkt met een bloeiende rozenstruik. Zang en piano zijn volmaakt verweven in dit bij vlagen ecstatisch klinkende lied. Nu volgt deel 7 van de cyclus: In de daaraan voorafgaande liederen had twijfel en teleurstelling geklonken, maar die verdwijnt als sneeuw voor de zon in Nous nous aimerons tant. een schitterend, verstild lied waarin de zanger de hoop op een gelukzalig samenzijn in liefde uitdrukt. Tenslotte klinkt nummer 11 van de cyclus: Parce que j’ai souffert: dit sombere lied is doordrenkt van angstige voorgevoelens en treurige gedachten. In November 2023 brachten Katharine Dain een Sam Armstrong en CD uit, getiteld, “Forget this Night”, met o.a. de complete cyclus van Lili Boulanger’s Clairières dans le ciel. Sinds hun eerste kennismaking in 2021 met dit tot dan toe vrij onbekende werk, hebben zij zich met toenemende verwondering en ontroering verdiept in deze muziek, en deze al meer dan eens uitgevoerd voor publiek. Zoals Katharine Dain het verwoordt in haar inleiding bij de CD: “ … Clairières complete, we discovered, is no perfumed trifle. It is a work of startling truth, worthy of passionate commitment.” Als luisteraar kun je je geen betere interpretatie van de muzikale wereld van Lili Boulanger wensen dan deze, door Katharine Dain en Sam Armstrong. Ernest Chausson: Chanson perpétuelle, voor zang, piano en strijkkwartet Ernest Chausson (1855-1899) groeide op in een welgesteld gezin, waar hij alle ruimte kreeg om kennis te maken met muziek, schilderkunst en literatuur. Maar zijn ouders vonden toch dat hij rechten moest studeren. In hetzelfde jaar dat hij zijn licentie als advocaat behaalde componeerde hij zijn eerste lied, en op 25jarige leeftijd koos hij definitief voor de muziek. Hij begon met studie aan het conservatorium bij Jules Massenet; één van de leraren die grote indruk op hem maakte was César Franck. Chausson werd een belangrijke figuur in de kring van componisten van zijn tijd. In zijn Parijse salon ontving hij jonge schilders, dichters en componisten. Omdat hij pas laat aan een carrière als componist begon, en heel jong overleed (door een noodlottig ongeluk met zijn fiets), heeft hij een betrekkelijk klein oeuvre nagelaten, waaronder veel vocale werken die getuigen van zijn gave om rijke melodieën te schrijven. Chanson Perpétuelle Op. 37, uit 1898, is één van zijn laatste composities, eerst geschreven voor sopraan en piano, maar algauw door hem bewerkt voor sopraan en orkest. Ook schreef hij deze versie voor sopraan en pianokwintet, die het meest wordt uitgevoerd. Chausson selecteerde voor dit lied een aantal coupletten uit een gedicht van zijn tijdgenoot, de dichter Charles Cross. Een vrouw uit haar verdriet nu ze door haar geliefde is verlaten. In de eerste twee coupletten is de muziek romantisch, een nostalgische melodie klinkt hier als was het een Frans volksliedje (in de partituur staat: Lent, dans le sentiment d’une chanson populaire). Het thema hiervan zal nog vaak terugkeren, en dan soms heftiger, theatraler. Nu is de sfeer nog rustig: het gaat over een nachtelijk bos, een sterrenhemel, de zang van nachtegalen. Na een tussenspel van de piano beschrijft de jonge vrouw de vreugde van wat voorbij is, en haar lijden van nu, en ziet als enige troost een zelfgekozen dood door verdrinking. Dit aangrijpende lied laat twee aan elkaar tegengestelde stemmingen horen: de ene stemming is somber en melancholiek, wanneer de zanger haar gemis en haar gebroken hart beschrijft, de andere is opgewekt, energiek, en dan teder, wanneer ze zich de tijd die ze met haar geliefde doorbracht herinnert. In het laatste deel van het lied wisselen deze twee stemmingen elkaar heel snel af, alsof het bittere verdriet nu leidt tot een emotioneel naast elkaar plaatsen van liefde en dood, de zanger geeft zich over aan de omarming van het water waarin ze wil verdrinken; dit neemt voor haar de plaats in van haar verloren geliefde. De laatste regels worden in een voortdurend crescendo steeds heftiger, tot aan de laatste lang en hoog uitgezongen lettergreep van … subir l'étreinte de l'absent (… de omarming te voelen van hem die er niet is). Hierna speelt de altviool een droevige melodie, en besluiten piano en strijkers met een lang aangehouden “berustend” akkoord. Samuel Barber: Hermit Songs, voor zang en piano -At Saint Patrick’s Purgatory -Church Bell at Night -St. Ita’s Vision -The Heavenly Banquet -The Crucifixion -Sea Snatch -Promiscuity -The Monk and his Cat -The Praises of God -The Desire for Hermitage Samuel Barber (1910-1981) stamde uit een Ierse familie. Hij bleef altijd geboeid door Ierland en door Ierse dichters als Joyce en Yeats. In 1952 reisde hij door Ierland en ontdekte daar een aantal Engelse vertalingen van middeleeuwse Ierse gedichten van monniken. Monniken en kloosterstudenten schreven vaak gedichten, en zetten die soms in de kantlijn van manuscripten die ze aan het kopiëren of illumineren waren. Ze waren waarschijnlijk niet altijd bedoeld om gelezen te worden door de abt. Barber besloot tien van die gedichten te toonzetten voor zang. Van 1952 tot 1953 werkte hij aan deze cyclus met als titel: “Hermit Songs”. Het werd één van zijn beroemdste werken. In oktober 1953 verzorgde de jonge sopraan Leontyne Price de première, met Barber zelf aan de piano. Stuk voor stuk zijn deze tien songs een volmaakte illustratie van Barber’s gave om woorden in muziek uit te drukken, zoals hij zelf schrijft:"While I’m writing for words, then I immerse myself in those words, and I let the music flow out of them.” At Saint Patrick’s Purgatory gaat over een pelgrim die op reis is naar het pelgrimsoord Loch Derg. Hij voelt zich gekweld doordat zijn hart maar steeds geen berouw kan voelen voor gepleegde zonden. In de linkerhand van de piano hoor je de voortgaande voetstappen, de rechterhand suggereert klokgelui: troost en verlossing? In het drieregelige Church Bell at Night illustreert Barber perfect de wat botte tekst van de monnik, die schreef dat hij liever in het gezelschap is van een kerkklok, dan in dat van een “light and foolish woman.” Door het lied heen klinken in de piano akkoorden als klokgelui. Saint Ita’s Vision begint met een verhalend recitatief, en vervolgt met een echt wiegelied, waarin het gaat over het mystieke visioen van St. Ita, die zich verbeeldt dat ze het kind Jezus aan de borst voedt. Het vrolijke The Heavenly Banquet bezingt een feestelijk visioen: de zanger verbeeldt zich dat hij hemelbewoners als gewone burgers trakteert op een hemels banket. Razendsnelle toonladders in de piano illustreren het enorme plezier dat de zanger beleeft aan dit visioen. The Crucifixion: Christus is gekruisigd, maar hij lijdt minder onder zijn fysieke pijn dan onder het verdriet dat hij voelt vanwege de angst die zijn moeder Maria doorstaat. Deze tedere klacht wordt in de muziek uitgedrukt door dissonanten. Het korte Sea-Snatch” klinkt als een paniekerige schreeuw tot de Hemel van zeelui die in één van de woeste stormen op de Ierse zee verdrinken. Heftige snelle achtsten en triolen illustreren de woeste golven. In The Praises of God kan een monnik niet begrijpen hoe de mens niet de lof van God kan zingen, terwijl vogels “met als ziel niets anders dan lucht” de hele dag door wél God prijzen met hun zang. In de muziek is het melodieuze gezang van de vogels te horen. Het tweeregelige Promiscuity voorspelt dat een vrouw, Edan geheten, overspel zal plegen. Piano en zanger hebben hier dezelfde sarcastische melodie. In het rustige, haast lui klinkende The Monk and his Cat overdenkt een monnik de kalme vreugde van zijn leven als geleerde, een leven dat hij deelt met zijn kat als metgezel. Een motiefje van twee noten in de piano lijkt het trippelen van de kat te illustreren. Ook laat de piano soms “miauwende” secundes horen. In The Desire for Hermitage mediteert de dichter in ecstase over het einde van zelfzucht in dit leven, en over verlossing van kwaad in het leven na de dood. Het lied begint met één steeds herhaalde noot G in de piano, dan gaat de zanger meezingen, maar die ene noot blijf je horen. Dit kalme, wat kaal aandoende begin suggereert eenzame afzondering. Langzaam aan worden zowel piano als zanger actiever, en dit culmineert in een gepassioneerd tussenspel van de piano; dan keert de etherische kalmte van het begin weer terug, met die overheersende noot G. De laatste woorden van de tekst zijn: “alone I came into the world, alone I shall go from it.” Dit laatste gedicht zal Barber sterk hebben aangesproken: hij was graag alleen en werkte ook liefst in eenzame afzondering. Al op jonge leeftijd trok hij zich vaak terug in het buitenhuisje van zijn familie, dat “The Hermit” heette. Richard Strauss: Vier letzte Lieder voor zang, piano en strijkkwartet -Frühling -September -Beim Schlafengehen -Im Abendrot Richard Strauss (1864-1949) is vooral bekend als componist van symfonische gedichten en opera’s. Hij is ook altijd gefascineerd geweest door de menselijke stem, en dan vooral door de sopraan. Zijn hele leven heeft hij liederen gecomponeerd, vanaf zijn eerste lied, “Weinachtslied”, geschreven toen hij zes jaar oud was, tot en met zijn “Vier letzte Lieder”, geschreven op 84-jarige leeftijd. Veel van de meer dan 200 liederen die hij schreef waren voor zijn grote inspiratiebron, de sopraan Pauline de Ahna, met wie hij sinds 1894 getrouwd was. Vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog, die een grote impact op het leven van Strauss had gehad, woonde en werkte hij, inmiddels al in de 80 jaar, in Zwitserland, samen met zijn vrouw. Hier las hij in 1946 het gedicht “Im Abendrot”, van Joseph von Eichendorff (1788-1857). Hierin kijkt een ouder echtpaar naar de zonsondergang, en vraagt zich af “Is dit misschien de dood?”. Het gedicht paste precies bij de gevoelens van Strauss zelf, en inspireerde hem tot het op muziek zetten ervan, en tot het schrijven van een cyclus van vijf liederen – het werden er vier. De cyclus zoals die nu altijd wordt uitgevoerd staat niet in de volgorde waarin Strauss de liederen componeerde. Im Abendrot is nu het laatste van de Vier letzte Lieder. De andere drie liederen zijn gecomponeerd op gedichten van Hermann Hesse (1877-1962). Strauss had hem en zijn poëzie leren kennen in Zwitserland. De cyclus begint nu met een gedicht over de lente: Frühling, als tweede lied volgt September, en als derde lied Beim Schlafengehen. Deze warme, licht melancholische liederen vormen een prachtig sereen slotstuk van liederencomponist Richard Strauss, die aan het eind van zijn carrière in vrede leeft met de wereld, en met het afscheid daarvan dat hij voelt naderen. Elk lied wordt ingeleid door een instrumentaal gedeelte, en eindigt ook met een instrumentale epiloog. In het eerste lied Frühling lijkt de onrustige muziek, met veel wisselingen van toonaard, de overgang van winter naar voorjaar, en van donker naar licht, te illustreren: de sopraan zingt in de eerste twee regels over donkere grotten, maar als dan het licht van de lente aanbreekt in het gedicht, gaat de zang jubelend omhoog. Het lied September is kalmer, het schildert in weemoedige stemming het langzaam vergaan van de zomer, het afsterven van de bloemen in de tuin. Maar aan het eind worden in zang en begeleiding nog de warme kleuren van nazomer en vroege herfst opgeroepen. In Beim Schlafengehen begint de zangstem na een voorspel als het ware met een vermoeide zucht. Er is hier behalve een voor- en naspel ook een instrumentaal tussenspel, waarna de stemming verandert, nu gezongen wordt over het wegzweven van de ziel naar de hemel met zijn fantasierijke droomwerelden; dit wordt ook rijk geïllustreerd in de nu meer opgewekte zang. Im Abendrot begint met een levendige instrumentale schildering van een zonsondergang. De leeuweriken waarvan in de tekst sprake is worden met trillers en kwinkelerende muziek geïllustreerd. Langzaamaan wordt de muziek rustiger en verstilt tenslotte bij de laatste zin van de sopraan, die vraagt: “Ist dies etwa der Tod?”.