top of page
van_baerle_trio_028_high_res.jpg

Van Baerle Trio

zaterdag 13 september
20.30 uur
Van Houtenkerk

In het kader van de festiviteiten rond Amsterdam 750 jaar een Muzikale Open Monumentendag met muziek in alle Weesper monumenten waaronder het Stadhuis.

Hoogtepunt van deze dag een avondconcert door het Van Baerle Trio.

 

Musici:

Hannes Minnaar (piano)

Maria Milstein (viool)

Gideon den Herder (cello)

Programma

Joseph Haydn

Pianotrio in Es-groot, Hob. XV:30

I. Allegro moderato

II. Andante con moto

III. Presto

 

Robert Schumann (transc. Theodor Kirchner)

6 Studien in kanonischer Form, op. 56

I. Nicht zu schnell

II. Mit innigem Ausdruck

III. Andantino

IV. Innig

V. Nicht zu schnell

VI. Adagio

Pauze

Johannes Brahms

Pianotrio nr. 1 in B-groot, op. 8 (versie 1854)

I. Allegro con moto

II. Scherzo. Allegro molto

III. Adagio non troppo

IV. Finale. Allegro molto agitato

Toelichting bij dit concert:

Joseph Haydn (1732-1809) - Pianotrio in Es-groot, Hob. XV:30 I. Allegro moderato II. Andante con moto III. Presto De eerste pianotrio’s die Haydn schreef weerspiegelen duidelijk de centrale rol die de piano in die tijd in de kameremuziek had. Het waren eigenlijk “Sonates voor piano met begeleiding van viool en cello”. Het harpsichord of de fortepiano waarvoor Haydn zijn eerste pianotrio’s schreef was aan de baskant vrij zwak van klank. De rol van de cello in de pianotrio’s was oorspronkelijk dan ook vooral het ondersteunen van de baslijn van de piano. De vioolpartij was wel iets meer prominent, maar versierde in de eerste trio’s toch vooral de vaak heel virtuoze pianopartij. Toch, naarmate men zich meer in Haydns vele pianotrio’s ging verdiepen, bleek hoe interessant ‒ naast de hoofdrol van de piano ‒ zowel de viool- als de cellopartij zijn, ook in de vroege trio’s. Veel van Haydns meest fantasievolle, avontuurlijke en intens lyrische muziek is in zijn pianotrio’s te horen. Haydn heeft gedurende zijn leven maar liefst 45 pianotrio’s geschreven, in verschillende periodes, waarin niet alleen de fortepiano, maar vooral ook Haydn zelf ontwikkelingen doormaakte. In de latere trio’s is er steeds meer sprake van een democratisch samenspel tussen de piano en de twee strijkinstrumenten. In de 90er jaren van de 18e eeuw had Haydn tijdens verblijven in Londen de Engelse Broadwood piano’s leren kennen, die een meer robuuste, extraverte klank hadden dan de Weense piano’s die hij tot dusver kende. Met de klank van die nieuwe Engelse piano’s in zijn hoofd componeerde hij zijn latere trio’s. Het trio Hob. XV: 30 in Es groot is Haydns laatste pianotrio, geschreven in 1796. Inmiddels had Beethoven al zijn eerste drie pianotrio’s gepubliceerd, en die waren door Haydn niet onopgemerkt gebleven. Dit trio wijst in vindingrijkheid en harmonische rijkdom al vooruit naar de ontwikkelingen die het genre pianotrio na Haydn heeft doorgemaakt. Het lange eerste deel (ruim 8 minuten) opent met een breed uitgesponnen thema in de piano, begeleid door arpeggio akkoorden in de strijkinstrumenten. Vanuit dit begin ontstaan een groot aantal ideeën, waaronder een lieftallige vioolmelodie. Na een serie harmonische wisselingen volgt een episode in mineur, waarin een rustig tweede thema wordt geïntroduceerd. Snelle passages van zestiende noten nemen dit over, en via een aantal verrassende harmonische wendingen sluit dit lange deel weer af in de hoofdtoonaard Es groot. Het tweede deel is in een driekwarts maat, waarin een langzame elegante dans wordt afgewisseld met een meer geanimeerd middendeel. Zonder onderbreking opent het derde deel met een thema dat een in halve tonen opgaande lijn laat horen. Net als het tweede deel heeft deze finale een A-B-A opbouw, waarbij het middendeel het karakter van een snelle boerendans heeft. Er is in dit deel een passage waarin viool en cello de leiding hebben, en de piano begeleidt: dit maakt duidelijk dat een lang ontwikkelingsproces van het pianotrio tot voltooiing gebracht is, zoals de Duitse musicoloog Hans Christoph Worbs opmerkte. Ook dit deel is in een driedelige maat, waarbinnen veel opmaat-accenten een verrassend ritmisch effect hebben. Musicologen zien in dit deel een vooruitwijzing naar de scherzo’s van Beethoven. Robert Schumann (1810-1856) - 6 Studien in kanonischer Form, op. 56 (transc. Theodor Kirchner) I. Nicht zu schnell II. Mit innigem Ausdruck III. Andantino IV. Innig V. Nicht zu schnell VI. Adagio In het voorjaar van 1845 kregen Robert en Clara Schumann een zogenaamde pedaal-piano in huis in Dresden: dit instrument, een soort dubbelpiano met een pedaal-extensie, was uitgevonden voor organisten die ook thuis wilden kunnen werken aan hun repertoire. Robert en Clara schaften dit instrument aan om thuis aan orgelstudie te kunnen werken. Robert raakte zo gecharmeerd van de pedaalvleugel, dat hij er speciale composities voor ging schrijven. In deze periode was hij samen met Clara ook intensief bezig met studie van contrapunt, en speciaal van de werken van Bach, en dat vond zijn weerklank in enkele composities uit deze tijd, waaronder de 6 Studien in kanonischer Form. In deze zes Studien benutte Schumann de contrapuntische mogelijkheden van de pedaalvleugel volop. Het werden heel geliefde en vaak uitgevoerde stukken. De pedaalvleugel raakte al vrij gauw in de vergetelheid, maar beroemde componisten, onder wie Bizet en Debussy, bewerkten Schumanns 6 Studien later voor andere instrumenten, om te voorkomen dat deze juwelen van Schumanns compositiekunst verloren zouden gaan. Het meest bekend is de bewerking voor pianotrio, door Theodor Kirchner gemaakt, 40 jaar na Schumanns oorspronkelijke compositie. Kirchner (1823-1903), 13 jaar jonger dan Schumann, was een goede vriend van Robert en Clara. Hij was organist en componist, en vooral bekend vanwege zijn composities van korte karakterstukken. Ook was hij een alom gewaardeerd arrangeur. In de 19e eeuw was er veel vraag naar arrangementen van grote werken als symfonieën en uitgebreide kamermuziekwerken voor kleinere ensembles als pianotrio of quatre-mains. Zowel Schumann als Brahms vertrouwden alleen Kirchner zulke arrangementen van hun grotere werk toe, en uitgevers vroegen speciaal Kirchner om bewerkingen van symfonieën van Mozart en Beethoven. In zijn bewerking voor pianotrio van Schumanns 6 Studien in kanonischer Form, uit 1888, laat Kirchner door zijn meesterlijke en fantasierijke instrumentatie de veelstemmige rijkdom van Schumanns origineel tot volle bloei komen, zonder dat de oorspronkelijke intimiteit van deze miniaturen verloren gaat. Hij schrijft niet steeds één stem in de kanon toe aan elk afzonderlijk instrument, maar verdeelt de kanon evenwichtig over alle drie de instrumenten. Het eerste stuk, Nicht zu schnell, werkt als een soort prelude voor de hele suite; het is een duidelijke hommage aan Bach. Het tweede stuk, Mit innigem Ausdruck, is een echt karakterstuk. De cello begint met een teder-melancholische melodie, en deze melodie gaat in kanon langs alle drie de stemmen, met harmonische afwisselingen. Het luchtige derde deel, Andantino, opent met een korte, vriendelijke solopassage van de piano, en eindigt daar ook weer mee. Dan volgt als vierde het lyrische Innig; dit was het lievelingsstuk van Clara; het lijkt een soort Lied ohne Worte à la Mendelssohn (ook Mendelssohn was trouwens heel enthousiast over Schumanns 6 kanonische Studien). Het vijfde deel. Nicht zu schnell, is een opgewekte, pittige dans, haast zigeunerachtig, en vormt een echt contrast met het rustige laatste deel, het meditatieve Adagio, dat nog een opvallend fugatisch tussenstuk heeft. ‒ pauze ‒    Johannes Brahms (1833-1897) - Pianotrio nr. 1 in B-groot, op. 8 (versie 1854) I. Allegro con moto II. Scherzo. Allegro molto III. Adagio non troppo IV. Finale. Allegro molto agitato In 1853 kwam Johannes Brahms, 20 jaar oud, voor het eerst in Düsseldorf op bezoek bij Robert en Clara Schumann. Een aanbevelingsbrief van hun gemeenschappelijke vriend, de violist Joseph Joachim, opende de deur voor hem. Robert en Clara waren meteen enthousiast over de jonge talentvolle componist, en er ontwikkelde zich een hechte vriendschap tussen hem en de Schumanns. In 1854 was Brahms in Hannover begonnen te werken aan zijn eerste pianotrio, toen het bericht van Robert Schumanns dramatische sprong in de Rijn en zijn daaropvolgende opname in een kliniek hem bereikte. Hij haastte zich naar Düsseldorf, waar hij samen met andere muziekvrienden Clara Schumann troost en steun bood. Hier bij Clara thuis voltooide Brahms zijn eerste pianotrio, en werd het door Clara en vrienden ten gehore gebracht. Clara voorzag het van de nodige kritiek, maar zorgde er ook voor dat het trio werd gepubliceerd bij Breitkopf & Härtel. Het trio werd één van zijn meest populaire stukken. Des te vreemder is het dat dit eerste trio uit 1854 tegenwoordig één van zijn minder bekende composities is. Wél is een Pianotrio opus 8 in B groot heel bekend en geliefd, maar dat betreft een grondig herziene versie die Brahms 35 jaar later, in 1889, bij de uitgever Simrock publiceerde, met het oorspronkelijke opusnummer. Het is deze latere versie die vrijwel steeds in de concertzalen wordt uitgevoerd, al is de versie van 1854 soms nog wel te horen, en is de partituur ervan goed verkrijgbaar. Extra welkom is het dat het Van Baerle trio er nu voor kiest om dit minder bekende jeugdwerk van Brahms uit te voeren. Het eerste deel van dit jeugdwerk opent met een breed, lyrisch zangthema dat al zo helemaal op-en-top Brahms is zoals hij ook later bekend werd om zijn prachtige liedthema’s in lange zinnen. Het thema wordt geïntroduceerd door de piano, en wordt vrijwel meteen overgenomen door de cello en, in het hogere register, herhaald door de viool. Dan wordt het door het voltallige trio gespeeld.. Er is een wat minder grandioos, aan Bach herinnerend tweede thema, en een nogal lange doorwerking. Subliem is het moment waarop de melodie van het eerste lyrische thema terugkeert. In de recapitulatie last de jonge componist nog een fuga in (wilde hij hiermee laten zien dat hij het vak beheerste?). Als tweede deel is er een snel, parelend scherzo, nu in b klein. Dit wordt afgewisseld door het meer zangerige trio, dat in een rustiger tempo staat; dan keert het markante scherzo weer terug, en het deel eindigt abrupt en verstild. Het derde deel, het Adagio non troppo, begint met een meditatief koraalachtig thema, waarbij in het begin de twee strijkinstrumenten steeds samen antwoorden op solo’s van de piano. Na 25 maten wordt dit een samenspel van de drie instrumenten. De piano speelt vervolgens een tweede, vloeiend zangthema, begeleid door pizzicato’s van viool en cello. Hier klinkt een citaat van een Schubertlied (“Am Meer”). Dit deel wordt even onderbroken door een snellere passage. Het vierde deel begint met een thema in mineur; er staat Allegro molto agitato boven, en dit deel is inderdaad gekenmerkt door een “geagiteerd”, obsessief, ritmisch motief dat voortdurend hoorbaar blijft, nu eens aan de oppervlakte, dan weer als ondertoon. Het tweede thema is zangeriger, en citeert een melodie uit Beethovens cyclus An die ferne Geliebte. Heel ongebruikelijk eindigt deze hartstochtelijke finale van Pianotrio in B majeur toch in b mineur.

Dit concert wordt mede mogelijk gemaakt door Stichting Amsterdam 750

Amsterdam 750 banner.bmp
bottom of page